Hoor mijn stem, God, hoor mijn klacht, behoed mij voor de dreiging van de vijand, verberg mij voor die misdadige bende, voor die meute van boosdoeners.
Ze scherpen hun tong als een mes, ze richten hun pijl, een giftig woord, uit verborgen hoeken schieten ze op een onschuldige, ze schieten onverhoeds, voor niemand bang.
Ze wapenen zich met kwade woorden, overwegen het zetten van een val, en zeggen:
‘Wie zou het zien?’ Ze zinnen op misdaden en denken:
‘We lijken onschuldig, zo verborgen is ons plan. – Diep als een afgrond is het hart van de mens.’
Dan schiet God Zijn pijl op hen af, onverhoeds worden ze zwaar verwond, hun eigen tong heeft hen ten val gebracht, wie hen ziet, schudt verbijsterd het hoofd.
De mensen zijn van ontzag vervuld en roemen wat God heeft gedaan, zij beseffen dat het Zijn werk is. De rechtvaardige verblijdt zich in de HEER en zoekt bij Hem zijn toevlucht. Wie oprecht van hart is, prijst zich gelukkig.